OUDE EN MODERNE MEESTERS
De avond waar vele klassieke oren en ogen vol spanning op ene Thomas Vanderveken waren gericht, vond in Antwerpen een heel ander soort concert plaats. Veel minder gemediatiseerd, maar eens zo interessant, wisselde Guido De Neve chaconnes met eigen stukken af tijdens een recital in de reeks Platformconcerten.
Die opmerkelijke concertreeks is ondertussen al aan zijn derde seizoen toe. Drijvende kracht is het Antwerpse veilinghuis Bernaerts. Kunstwerken die aan het huis voor openbare veiling worden toevertrouwd, dienen als inspiratiebron en klankwand voor de muziek. Zaal Platform, de veiling- en tentoonstellingsruimte op de eerste etage, heeft een verleden als bioscoop en leent zich bijzonder goed voor kamermuziek allerhande. De setting is er even knus als intiem. Onder de noemer Oude Meesters gaat hier op 11 en 12 december een indrukwekkende reeks meubelen, schilderijen, tapijten en andere waardevolle objecten onder de hamer. Enkele loten werden naar goede gewoonte voor aanvang van het concert kort uitgelicht. De keuze van gastheer Peter Bernaerts – een naam die bij trouwe kijkers van het VTM-programma Rijker dan je denkt? allicht een belletje doet rinkelen – viel daarbij op drie stukken van zeer uiteenlopende makelij: een 16de-eeuws boek waarin een Blijde Intrede wordt verwoord én verbeeld, een barok vanitasstilleven en een ivoren drinkbeker uit de 19deeeuw. Fascinerende kunst met een verhaal, maar duidelijk niet onschatbaar. Daarvoor was het uitkijken naar zoiets vluchtigs als muziek …
Boeiende bloemspeling
Bij een veiling van oude meesters hoort van nature soortgelijke muziek, en dus had Guido De Neve vier werken klaarstaan die allen in de vorm van een chaconne waren geconcipieerd. Met Biber, Telemann en de onvermijdelijke Bach kregen de toehoorders de fine fleur van de barokmuziek te horen. Enkele stukken uit de pen van de violist zelf stonden als vast intermezzo geprogrammeerd. Het resultaat was een boeiende bloemspeling die door de afwisseling van oud en modern dwong om met andere oren te luisteren. Het gebruik van een bijpassend instrumentarium droeg daar mede toe bij. Want ook al is elke viool qua vorm eigenlijk een barokviool – zoals De Neve in zijn inleiding fijntjes betoogde – toch klonk het vroegere werk aanvankelijk ongewoon anders door de verschillende manier waarop het instrument was gestemd. Het duurde even voor de oren aan dat scherpere geluid gewend waren. Even ingrijpend is de keuze van de strijkstok, die de stijlbewuste muzikant aanspoort om te spreken (barokboog) dan wel te zingen (moderne boog). Benieuwd naar wat De Neve deze avond allemaal te vertellen had?
De Hasselaar begon zijn uitdagende parcours met een weescompositie. Tommaso Antonio Vitali mag dan wel als auteur te boek staan, de chaconne die hem wordt toegeschreven, is met grote waarschijnlijkheid van een andere, onbekende signatuur. Feit blijft wel dat dit een veeleisend bravourestuk is – het stond in 1917 niet voor niets als eerste werk geprogrammeerd tijdens het debuut van de toen nog piepjonge Jascha Heifetz in Carnegie Hall. Wat De Neve liet horen, was geen mooipraterij. Daar leent het gestrenge thema – dat het midden houdt tussen een jeremiade en een pijnlijke hartenkreet – zich ook nauwelijks toe. En ook in de daaropvolgende variaties was het venijn nooit ver weg, evenals de solide techniek, soepele boogvoering en indringende articulatie. Vlekkeloos verliep het niet altijd, maar dat werd ruimschoots goedgemaakt door de intensiteit en dynamische panache waarmee er werd gemusiceerd.
Retorische kracht
Het onschuldige geluid van een Nepalees gebedsklokje voerde het publiek terug naar het muzikale heden: een procedé dat tot driemaal toe herhaald zou worden. Met Gestörte Seelen liet De Neve ook in eigen ziel kijken. Timide tonen, onbestemd gefluit en getroebleerd gesnerp leverden geen balsem op, maar droegen veeleer een rusteloos parfum. Een verklanking van verscheurdheid, verklaarde de moderne meester na afloop over zijn beklijvende triptiek. En een onmiskenbare oorwassing voor de hoorlustigen, zoveel is zeker, alvorens deze de eerste Fantasie van Telemann voorgeschoteld kregen (1735). Boven de partituur had De Neve een citaat van Johann Mattheson gepend. De vak-, land- én tijdgenoot van Telemann karakteriseerde de toonaard Bes waarin diens werk geschreven was als “zeer vermakelijk en prachtig, maar bescheiden en kan daarom gebruikt worden voor zowel grootse als lieflijke muziek.” Bescheidenheid was ook wat De Neve initieel inspireerde, zo bleek uit het bedachtzaam en integer gefraseerde Largo waarmee dit stuk opent. Omwille van de kleurenpracht mag ook het Grave zeker niet onvermeld blijven. Het verschil met de verbeten energie waarmee de beide Allegro’s werden gestreken en geritmeerd, was dan weer groot(s). Uiterlijk haast onbewogen, getuigde dit betoog toch van veel inlevingsvermogen.
Na een tweede reeks noten als spiegel voor de ziel – beurtelings springerig en met sporadisch stevig getik op het hout, dan weer ijzingwekkend meditatief – volgde het pièce de résistance van de avond: de Chaconne van Bach (ca. 1720). Een stuk zo kostbaar en geniaal dat haast elk instrument, tot de marimba toe, het via een eigen arrangement heeft toegeëigend. Wie van een gepolijste en altijd welluidende klank houdt, was bij De Neve aan het verkeerde adres. En ook van enige romantische breedsprakigheid was geen zweem te bekennen, zo bleek algauw uit de aanhef die soms zelfs op het randje van kortaf was. De merites van de man liggen daarentegen in de retorische kracht waarmee hij op elk van de vierenzestig variaties een eigen stempel drukt – of daar toch minstens een bewonderenswaardige poging toe doet. En in de niet aflatende zoektocht naar de weelderige sonoriteit en bijwijlen levendige ritmiek die deze compositie zijn diepgang en veelzijdigheid verlenen. Het resultaat klonk overdacht, assertief, ja op een onbewaakt moment zelfs gedurfd humoristisch. In één woord: meeslepend.
Een laatste keer legde De Neve deze avond zijn zielenroerselen kortstondig bloot, grimmig klagend en met een flinke vleug ironie. De combinatie van plukken en strijken creëerde zowaar een flanger-effect. Het was een merkwaardig opstapje naar zo niet het mooiste, dan toch zeker het oudste muziekstuk van deze avond. In de uitvoering van de Passacaglia van Biber (ca. 1676) – het orgelpunt van de eigengereide reeks Sonaten zur Verherrlichung der Mysterien dat u onder deze recensie kan beluisteren – zat een intrigerende paradox. Want werd het thema steeds opnieuw behoedzaam en teder gedebiteerd, dan dwong net deze aanpak tot aandachtig luisteren. Grootspraak bleef dus achterwege. Engagement en contrastwerking waren er des te meer, met een uiterst doorvoelde stemvoering en eens flamboyant, dan weer heerlijk gelaagd notenspel. Guido speelde het met verve, om maar even een populair VRT-programma te parafraseren. Er volgde nog een (maat)streepje Bach voor het slapengaan, maar de boodschap van dit gevarieerde recital was aangekomen: ook muziek uit ver vervlogen eeuwen vertoont opvallend hedendaagse trekjes.
PS: geïnteresseerd in wat de Platformconcerten in het voorjaar 2018 in petto hebben? Bekijk dan het programma via deze link … : http://www.platformconcerten.be/